‘De malaise
van de multiculturaliteit’ werd door mij gelezen omdat het
me wel verfrissend leek de wind in het multiculturele debat eens van een andere
hoek te horen waaien; het telkens opnieuw moeten aanhoren van hoe verrijkend en
leerrijk een multiculturele samenleving wel niet is, zonder ruimte voor
vraagstelling of kritiek, kan immers verlammend werken, daar zijn van Rooy en
ik het in ieder geval al over eens.
Dit boek is
er echter enkel voor de die hards
onder ons: met 412 pagina’s en 21 hoofdstukken heeft men er een hele kluif aan,
ook en vooral omdat van Rooy’s mening onvermoeibaar en telkens in andere
bewoordingen herhaald wordt.
Men kan zich inderdaad afvragen op hoeveel
verschillende manieren men in wezen hetzelfde kan zeggen, en of dit herhalen
geen kenmerk is van een pretentievolle intellectueel die zichzelf wel érg graag
hoort praten, iets wat hij ten overige zijn tegenstanders in het multiculturele
debat zelf verwijt.
‘Er greep immers een
totale uitval van het rationele denken plaats. Er kwam een profetie van
gelukzalig multiculturalisme voor in de plaats.’ (van Rooy, 2008, p. 11); ‘de clash die men overal waarneemt, wordt
glashard ontkend, terwijl de les van de geschiedenis er helaas op neerkomt dat
hoe meer culturen met elkaar interfereren, hoe meer wantrouwen er aanvankelijk
is (Sloterdijk). Maar die idee wordt bezworen met de hysterische kreten en
mantra’s van een ideologisch multiculturalisme in plaats van helder het
uitgangspunt van de liberale rechtsstaat en zijn cultuur te blijven uitdragen’
(van Rooy, 2008, p.86); of nog: ‘het
verhaal over ‘de ruimte voor het verhaal van de andere’ en de vraag naar een
machtsvrije polyloog onder culturen vormen de bedding waarin de politiek
correcte cultuur kon gedijen en geleidelijk aan verrotten’ (van Rooy, 2008,
p. 356).
Het is duidelijk: multiculturalisme deugt niet, bestaat niet, kan niet
bestaan, en wie hier anders over denkt is in het beste geval een naïeve kloot,
en in het slechtste geval een opportune meeloper die niet voor zichzelf kan
denken. Dit is de essentie van de mening van de auteur, en voor wij dit van in
het begin niet duidelijk is, wordt het om de twee à drie bladzijden herhaald. Men
kan zich afvragen of het ventileren van frustraties over wat de auteur in eigen
stad, straat en plein ziet gebeuren echt zo’n omvangrijk boek nodig heeft.
Dit neemt
echter niet weg dat van Rooy naar mijn mening af en toe de bal raak slaat,
zoals wanneer hij stelt dat ‘elk weten
een niet-weten is, maar een vermoeden, een conjunctuur’ (van Rooy, 2008, p.
12) en dat hierin de essentie van de Verlichting besloten is. Hij leidt hier
uit af dat geen enkele godsdienst een ‘verlichte’ godsdienst kan zijn, als
gelovigen naar de letter van het Boek willen leven, wat toch het geval is voor
de meeste moslims.
Ik denk inderdaad dat religie en verlichting slechts een
moeizaam en gebrekkig huwelijk kunnen aangaan, dat onvermijdelijk in scherven
en scheiding eindigt. Maar evengoed is het opletten geblazen als men een blind
geloof in de wetenschap (toch de motor van de Verlichting) aanwendt, en de ogen
sluit voor alles wat (nog) niet wetenschappelijk bewezen kan worden. Daarmee
wil ik niet beweerd hebben dat God, Allah of Jahwe bestaat, enkel dat men het
niet weet, en dat dit niet-weten een plaats verdiend.
Ik geef van
Rooy eveneens gelijk als hij zegt dat ‘het
probleem met mensen die hun geloof in God kwijtgeraakt zijn, niet is dat ze
nergens meer in geloven, maar dat ze bereid zijn om overal in te geloven’ (van
Rooy, 2008, p. 114).
Steeds meer mensen lijken inderdaad letterlijk op zoek
naar iets om in te geloven, en nemen hun toevlucht tot astrologie, homeopathie,
feng shui, en wat nog allemaal. Het probleem is dat deze mensen ervan overtuigd
zijn dat ze elk op hun manier het licht gezien hebben, en dat dit licht
verspreid dient te worden. Zo wordt de zelfkritiek en het kritische denken, die
ons westerlingen eigen zou moeten zijn, ingeruild voor romantische opvattingen
waar geen tegengewicht voor kan bestaan. Zonder een gezonde dosis (zelf)kritiek
zal men echter geen stap dichter bij de waarheid komen, en is de zoektocht naar
de waarheid niet net wat verlichte wezens - wat u en ik geacht worden te zijn -
bindt?
Hij heeft
dan op zich ook gelijk als hij pleit voor het kritisch benaderen van de idee
van een multiculturele samenleving: ‘ook
menige westerse intellectueel zweeg zedig en kwekte alleen maar wat vaag over ‘respect’,
terwijl de intellectuele attitude met haar kritische rationaliteit geen enkel
idee of instituut boven kritiek verheft’ (van Rooy, 2008, p. 118), maar het
zal de aandachtige lezer van dit opiniestuk niet ontgaan dat ik het au fond meer oneens dan eens ben met van
Rooy, enkel en alleen al omdat ik zijn basisassumptie – de multiculturele
samenleving is een illusie die meer kwaad dan goed doet – niet kan, niet wil
volgen.
Het lijkt me simpelweg te gemakkelijk om zo iets te beweren, en zo
vrijgesteld te worden van elk pogen tot, van elk met-vallen-en-opstaan proberen
van de ander te begrijpen in al zijn complexiteit en anders-zijn. Dit ‘pogen
tot’ is naar mijn mening juist de grootste uitdaging van onze eeuw, nu we met
geen mogelijkheid meer om de ander heen kunnen, zoals hij doorgedrongen is tot
elk kleinste straatje van onze stad, tot elk onbeduidend pleintje en tot elk mediakanaal
waar we gehypnotiseerd onze ogen en oren opengesperd voor houden. In die zin
kan een boek als ‘De malaise van de multiculturaliteit’ enkel contraproductief
werken, en helpt het ons geen stap verder. De ander is er nu eenmaal, en of we
het nu willen of niet, samen-leven is de enige optie.
Zo volg ik
zijn bewering dat ‘de overspannenheid en
het aan de dag gelegde fanatisme in verband met het multiculturalisme, in
tegenstelling tot wat een antiracistisch establishment had gedacht, tot een
ongemakkelijke en bange samenleving leidden’ (van Rooy, 2008, p. 55),
bewust níet.
Ik geloof dat met de multiculturele samenleving is zoals met
zoveel zaken waar men geacht wordt een mening over te geven: the truth is in the eye of the beholder.
Iemand die bang rondloopt in zijn of haar stad en in elk donker steegje de
figuur van de vreemde en gevaarlijke
buitenlander afgetekend ziet, zal een ander beeld hebben over de
multiculturaliteit dan iemand die angst niet laat primeren en met een open blik
naar zijn of haar veranderende stad kijkt. Het is zoals een bekende Vlaamse
kleinkunstenaar zingt: ‘Al de kinders van
moeder aarde, op charango en met gamelan, ze roepen en zingen aan ons deuren: doet
open bange blanke man’ (Willem Vermandere, 1991). Men komt mijns inziens dus
al heel ver met wat openheid, wat verdraagzaamheid en de bewuste keuze angst
geen optie te laten zijn, en als ik hiermee een open deur intrap, dan moet dat maar.
Van Rooy
gelooft ook dat ‘elk menselijk wezen een
kans geboden krijgt in de liberale democratie’ (van Rooy, 2008, p. 59). Nu moet
hij mij toch eens uitleggen hoe het dan komt dat er nog steeds zoveel kinderen
uit de boot van het regulier onderwijs – toch de verwezenlijking bij uitstek
van onze democratie, én wat er zogezegd voor zorgt dat die democratie blijft
bestaan - vallen, ondanks het feit dat hun ouders brave, autochtone burgers zijn die alles voor hun nakomelingen zouden
doen. Zijn deze kinderen dan te lui om moeite te doen, of beschikken ze
gewoonweg niet over de nodige capaciteiten?
Of is er iets anders aan de hand?
Feit
is en blijft dat het onderwijs in plaats van gelijkheid ongelijkheid reproduceert, iets waar pedagogen en onderwijskundigen
allerhande hopeloos met de handen mee in het haar zitten. Zou het kunnen dat
het onderwijssysteem, en bij verbreding onze gehele maatschappijstructuur, toch
niet zo goed in elkaar zit als we lijken te denken? Zou het kunnen dat er hier
en daar toch iets schort aan de ‘liberale democratie’, zoals van Rooy onze samenleving
lyrisch benoemd? Ik durf de vraag luidop te stellen, maar ik heb dan ook met
mijn eigen ogen gezien hoeveel pijn onderwijsuitsluiting kan doen, en ik durf
te beweren dat het met de talrijke kansen die we zogezegd krijgen helaas heel
erg kan tegenvallen, als een kind niet (helemaal) in het vooropgestelde profiel
past.
De auteur
ziet geen graten in een dosis westers etnocentrisme: ‘de vraag is wie meer biedt, en vooral: wie beter biedt’ (van Rooy,
2008, p. 69) en hij argumenteert dat in het Westen de systeemkritiek het
scherpst plaatsvond. Deze systeemkritiek vond dan toch geen plaats in zijn
schrijven, lijkt me, verheerlijken als hij doet van de liberale,
kapitalistische maatschappij die we kennen. Zo kritisch als van Rooy is voor de
voorstanders van de multiculturaliteit, zo blind is hij voor de mindere kanten
van de verlichte westerse samenleving, waardoor zijn meningsuitingen toch iets aan
kracht inboeten, en waardoor het, als lezer ten midden van de manifestaties die
in alle Europese grootsteden plaatsvinden, toch net iets minder vlot gaat om zijn
denken te volgen.
Als laatste
voorbeeld van een mening waar ik het niet eens mee ben, zou ik van Rooy’s zinnen
uit het boek willen halen, als hij schrijft over de solidariteit die we eerder
voor ‘eigen volk’ dan voor de ‘ander’ zouden voelen: ‘het biologische met de daaruit resulterende ‘binnenmoraal’ kruipt waar
het niet gaan kan, een proces die niet zomaar als fascistoïde kan of mag worden
aangemerkt’ (van Rooy, 2008, p. 184).
Ik wil van Rooy hier radicaal
tegenspreken, en voorstellen dat hij eerst even rond zich heen kijkt, voor hij
dergelijke veralgemeningen de wereld in stuurt. En als het al zo is dat we
(enkel) solidariteit kunnen voelen voor dat beperkt aantal mensen die van
dezelfde origine en etniciteit zijn - wat ik aldus sterk durf te betwijfelen –
is het toch onze morele plicht om hier tegen in te gaan en een dusdanige
houding te verwerpen? Waar moet het met
de mensheid naar toe, als men enkel mededogen voelt voor eigen vriend, broer of
ouder, en onverschillig blijft voor wat mensen die niet van dezelfde ‘stam’
afkomstig zijn overkomt? Ik kan en mag er niet aan denken, gelukkig kan men
elke dag voorbeelden aanschouwen van verder-reikende solidariteit, van mensen
die zich ontzettend inzetten voor anderen en van de geldende interesse voor
bloedbaden en schendingen-van-de-mensenrechten aan de andere kant van de
wereld. Het kan altijd beter, maar het stemt toch hoopvol.
Tot slot
zou ik willen stellen dat het grootste euvel van van Rooy’s oeuvre ‘De malaise
van de multiculturaliteit’ dezelfde is als wat men zo vaak kan constateren bij
het lezen van dergelijke boeken over maatschappelijke kwesties: het is en
blijft gestoeld op een mening, een opinie, voldoende en overtuigend
beargumenteerd weliswaar maar toch maar
een mening, waarmee men het eens kan zijn, of niet. Het laat de lezer vrij om
te beslissen of hij de auteur wil volgen, en het probleem hierbij is dat
voorstanders van het debat een voortreffelijk excuus hebben om het boek links
te laten liggen, terwijl het toch belangwekkende literatuur is, voor wie in het
onderwerp geïnteresseerd is en door de honderden bladzijden en herhalingen kan
kijken.
Daar ik
denk dat er inmiddels, en met dit boek zéker, genoeg woorden aan het onderwerp
verloren zijn gegaan, eindig ik hier graag met een beeld in plaats van met een
citaat of afsluitende zin. Een beeld die naar mijn mening boekdelen spreekt, en
die evenveel aan het denken zet, met één oogopslag dan nog, als talloze
beschreven pagina’s.
Lady Bird
Geciteerd werk
van Rooy, W. (2008). De malaise van de multiculturaliteit. Leuven: Acco.