maandag 28 mei 2012

De malaise van de multiculturaliteit?


‘De malaise van de multiculturaliteit’ werd door mij gelezen omdat het me wel verfrissend leek de wind in het multiculturele debat eens van een andere hoek te horen waaien; het telkens opnieuw moeten aanhoren van hoe verrijkend en leerrijk een multiculturele samenleving wel niet is, zonder ruimte voor vraagstelling of kritiek, kan immers verlammend werken, daar zijn van Rooy en ik het in ieder geval al over eens. 
Dit boek is er echter enkel voor de die hards onder ons: met 412 pagina’s en 21 hoofdstukken heeft men er een hele kluif aan, ook en vooral omdat van Rooy’s mening onvermoeibaar en telkens in andere bewoordingen herhaald wordt. 
Men kan zich inderdaad afvragen op hoeveel verschillende manieren men in wezen hetzelfde kan zeggen, en of dit herhalen geen kenmerk is van een pretentievolle intellectueel die zichzelf wel érg graag hoort praten, iets wat hij ten overige zijn tegenstanders in het multiculturele debat zelf verwijt. 
Er greep immers een totale uitval van het rationele denken plaats. Er kwam een profetie van gelukzalig multiculturalisme voor in de plaats.’ (van Rooy, 2008, p. 11); ‘de clash die men overal waarneemt, wordt glashard ontkend, terwijl de les van de geschiedenis er helaas op neerkomt dat hoe meer culturen met elkaar interfereren, hoe meer wantrouwen er aanvankelijk is (Sloterdijk). Maar die idee wordt bezworen met de hysterische kreten en mantra’s van een ideologisch multiculturalisme in plaats van helder het uitgangspunt van de liberale rechtsstaat en zijn cultuur te blijven uitdragen’ (van Rooy, 2008, p.86); of nog: ‘het verhaal over ‘de ruimte voor het verhaal van de andere’ en de vraag naar een machtsvrije polyloog onder culturen vormen de bedding waarin de politiek correcte cultuur kon gedijen en geleidelijk aan verrotten’ (van Rooy, 2008, p. 356). 
Het is duidelijk: multiculturalisme deugt niet, bestaat niet, kan niet bestaan, en wie hier anders over denkt is in het beste geval een naïeve kloot, en in het slechtste geval een opportune meeloper die niet voor zichzelf kan denken. Dit is de essentie van de mening van de auteur, en voor wij dit van in het begin niet duidelijk is, wordt het om de twee à drie bladzijden herhaald. Men kan zich afvragen of het ventileren van frustraties over wat de auteur in eigen stad, straat en plein ziet gebeuren echt zo’n omvangrijk boek nodig heeft.

Dit neemt echter niet weg dat van Rooy naar mijn mening af en toe de bal raak slaat, zoals wanneer hij stelt dat ‘elk weten een niet-weten is, maar een vermoeden, een conjunctuur’ (van Rooy, 2008, p. 12) en dat hierin de essentie van de Verlichting besloten is. Hij leidt hier uit af dat geen enkele godsdienst een ‘verlichte’ godsdienst kan zijn, als gelovigen naar de letter van het Boek willen leven, wat toch het geval is voor de meeste moslims. 
Ik denk inderdaad dat religie en verlichting slechts een moeizaam en gebrekkig huwelijk kunnen aangaan, dat onvermijdelijk in scherven en scheiding eindigt. Maar evengoed is het opletten geblazen als men een blind geloof in de wetenschap (toch de motor van de Verlichting) aanwendt, en de ogen sluit voor alles wat (nog) niet wetenschappelijk bewezen kan worden. Daarmee wil ik niet beweerd hebben dat God, Allah of Jahwe bestaat, enkel dat men het niet weet, en dat dit niet-weten een plaats verdiend.
Ik geef van Rooy eveneens gelijk als hij zegt dat ‘het probleem met mensen die hun geloof in God kwijtgeraakt zijn, niet is dat ze nergens meer in geloven, maar dat ze bereid zijn om overal in te geloven’ (van Rooy, 2008, p. 114). 
Steeds meer mensen lijken inderdaad letterlijk op zoek naar iets om in te geloven, en nemen hun toevlucht tot astrologie, homeopathie, feng shui, en wat nog allemaal. Het probleem is dat deze mensen ervan overtuigd zijn dat ze elk op hun manier het licht gezien hebben, en dat dit licht verspreid dient te worden. Zo wordt de zelfkritiek en het kritische denken, die ons westerlingen eigen zou moeten zijn, ingeruild voor romantische opvattingen waar geen tegengewicht voor kan bestaan. Zonder een gezonde dosis (zelf)kritiek zal men echter geen stap dichter bij de waarheid komen, en is de zoektocht naar de waarheid niet net wat verlichte wezens - wat u en ik geacht worden te zijn - bindt?
Hij heeft dan op zich ook gelijk als hij pleit voor het kritisch benaderen van de idee van een multiculturele samenleving: ‘ook menige westerse intellectueel zweeg zedig en kwekte alleen maar wat vaag over ‘respect’, terwijl de intellectuele attitude met haar kritische rationaliteit geen enkel idee of instituut boven kritiek verheft’ (van Rooy, 2008, p. 118), maar het zal de aandachtige lezer van dit opiniestuk niet ontgaan dat ik het au fond meer oneens dan eens ben met van Rooy, enkel en alleen al omdat ik zijn basisassumptie – de multiculturele samenleving is een illusie die meer kwaad dan goed doet – niet kan, niet wil volgen. 
Het lijkt me simpelweg te gemakkelijk om zo iets te beweren, en zo vrijgesteld te worden van elk pogen tot, van elk met-vallen-en-opstaan proberen van de ander te begrijpen in al zijn complexiteit en anders-zijn. Dit ‘pogen tot’ is naar mijn mening juist de grootste uitdaging van onze eeuw, nu we met geen mogelijkheid meer om de ander heen kunnen, zoals hij doorgedrongen is tot elk kleinste straatje van onze stad, tot elk onbeduidend pleintje en tot elk mediakanaal waar we gehypnotiseerd onze ogen en oren opengesperd voor houden. In die zin kan een boek als ‘De malaise van de multiculturaliteit’ enkel contraproductief werken, en helpt het ons geen stap verder. De ander is er nu eenmaal, en of we het nu willen of niet, samen-leven is de enige optie.

Zo volg ik zijn bewering dat ‘de overspannenheid en het aan de dag gelegde fanatisme in verband met het multiculturalisme, in tegenstelling tot wat een antiracistisch establishment had gedacht, tot een ongemakkelijke en bange samenleving leidden’ (van Rooy, 2008, p. 55), bewust níet. 
Ik geloof dat met de multiculturele samenleving is zoals met zoveel zaken waar men geacht wordt een mening over te geven: the truth is in the eye of the beholder. Iemand die bang rondloopt in zijn of haar stad en in elk donker steegje de figuur van de vreemde en gevaarlijke buitenlander afgetekend ziet, zal een ander beeld hebben over de multiculturaliteit dan iemand die angst niet laat primeren en met een open blik naar zijn of haar veranderende stad kijkt. Het is zoals een bekende Vlaamse kleinkunstenaar zingt: ‘Al de kinders van moeder aarde, op charango en met gamelan, ze roepen en zingen aan ons deuren: doet open bange blanke man’ (Willem Vermandere, 1991). Men komt mijns inziens dus al heel ver met wat openheid, wat verdraagzaamheid en de bewuste keuze angst geen optie te laten zijn, en als ik hiermee een open deur intrap, dan moet dat maar.
Van Rooy gelooft ook dat ‘elk menselijk wezen een kans geboden krijgt in de liberale democratie’ (van Rooy, 2008, p. 59). Nu moet hij mij toch eens uitleggen hoe het dan komt dat er nog steeds zoveel kinderen uit de boot van het regulier onderwijs – toch de verwezenlijking bij uitstek van onze democratie, én wat er zogezegd voor zorgt dat die democratie blijft bestaan - vallen, ondanks het feit dat hun ouders brave, autochtone burgers zijn die alles voor hun nakomelingen zouden doen. Zijn deze kinderen dan te lui om moeite te doen, of beschikken ze gewoonweg niet over de nodige capaciteiten? 
Of is er iets anders aan de hand? 
Feit is en blijft dat het onderwijs in plaats van gelijkheid ongelijkheid reproduceert, iets waar pedagogen en onderwijskundigen allerhande hopeloos met de handen mee in het haar zitten. Zou het kunnen dat het onderwijssysteem, en bij verbreding onze gehele maatschappijstructuur, toch niet zo goed in elkaar zit als we lijken te denken? Zou het kunnen dat er hier en daar toch iets schort aan de ‘liberale democratie’, zoals van Rooy onze samenleving lyrisch benoemd? Ik durf de vraag luidop te stellen, maar ik heb dan ook met mijn eigen ogen gezien hoeveel pijn onderwijsuitsluiting kan doen, en ik durf te beweren dat het met de talrijke kansen die we zogezegd krijgen helaas heel erg kan tegenvallen, als een kind niet (helemaal) in het vooropgestelde profiel past.
De auteur ziet geen graten in een dosis westers etnocentrisme: ‘de vraag is wie meer biedt, en vooral: wie beter biedt’ (van Rooy, 2008, p. 69) en hij argumenteert dat in het Westen de systeemkritiek het scherpst plaatsvond. Deze systeemkritiek vond dan toch geen plaats in zijn schrijven, lijkt me, verheerlijken als hij doet van de liberale, kapitalistische maatschappij die we kennen. Zo kritisch als van Rooy is voor de voorstanders van de multiculturaliteit, zo blind is hij voor de mindere kanten van de verlichte westerse samenleving, waardoor zijn meningsuitingen toch iets aan kracht inboeten, en waardoor het, als lezer ten midden van de manifestaties die in alle Europese grootsteden plaatsvinden, toch net iets minder vlot gaat om zijn denken te volgen.
Als laatste voorbeeld van een mening waar ik het niet eens mee ben, zou ik van Rooy’s zinnen uit het boek willen halen, als hij schrijft over de solidariteit die we eerder voor ‘eigen volk’ dan voor de ‘ander’ zouden voelen: ‘het biologische met de daaruit resulterende ‘binnenmoraal’ kruipt waar het niet gaan kan, een proces die niet zomaar als fascistoïde kan of mag worden aangemerkt’ (van Rooy, 2008, p. 184). 
Ik wil van Rooy hier radicaal tegenspreken, en voorstellen dat hij eerst even rond zich heen kijkt, voor hij dergelijke veralgemeningen de wereld in stuurt. En als het al zo is dat we (enkel) solidariteit kunnen voelen voor dat beperkt aantal mensen die van dezelfde origine en etniciteit zijn - wat ik aldus sterk durf te betwijfelen – is het toch onze morele plicht om hier tegen in te gaan en een dusdanige houding  te verwerpen? Waar moet het met de mensheid naar toe, als men enkel mededogen voelt voor eigen vriend, broer of ouder, en onverschillig blijft voor wat mensen die niet van dezelfde ‘stam’ afkomstig zijn overkomt? Ik kan en mag er niet aan denken, gelukkig kan men elke dag voorbeelden aanschouwen van verder-reikende solidariteit, van mensen die zich ontzettend inzetten voor anderen en van de geldende interesse voor bloedbaden en schendingen-van-de-mensenrechten aan de andere kant van de wereld. Het kan altijd beter, maar het stemt toch hoopvol.

Tot slot zou ik willen stellen dat het grootste euvel van van Rooy’s oeuvre ‘De malaise van de multiculturaliteit’ dezelfde is als wat men zo vaak kan constateren bij het lezen van dergelijke boeken over maatschappelijke kwesties: het is en blijft gestoeld op een mening, een opinie, voldoende en overtuigend beargumenteerd weliswaar maar toch maar een mening, waarmee men het eens kan zijn, of niet. Het laat de lezer vrij om te beslissen of hij de auteur wil volgen, en het probleem hierbij is dat voorstanders van het debat een voortreffelijk excuus hebben om het boek links te laten liggen, terwijl het toch belangwekkende literatuur is, voor wie in het onderwerp geïnteresseerd is en door de honderden bladzijden en herhalingen kan kijken.

Daar ik denk dat er inmiddels, en met dit boek zéker, genoeg woorden aan het onderwerp verloren zijn gegaan, eindig ik hier graag met een beeld in plaats van met een citaat of afsluitende zin. Een beeld die naar mijn mening boekdelen spreekt, en die evenveel aan het denken zet, met één oogopslag dan nog, als talloze beschreven pagina’s. 

Lady Bird


Geciteerd werk

van Rooy, W. (2008). De malaise van de multiculturaliteit. Leuven: Acco.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten